Wie zou op dat moment hebben gedacht dat het grote publiek de groeibevorderaars niet zou pikken? En wie zou eraan hebben gedacht dat diervriendelijkheid zo'n grote rol zou gaan spelen? En het milieu?

Groeistuipen

Het waren dus Denkavit en Wessanen die vrijwel gelijktijdig een briljante vinding introduceerden: kalvermelk. Hiermee werd het kalf losgekoppeld van de melk en konden de kalveren worden gemest zonder dat het boerenbedrijf werd geschaad. Veel interessants hierover is te lezen in het boekje Nuchtere Noodzaak van Nieuwe Koeien Bladenmakers en AgriPers, uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarige bestaan de Nederlandse Vereniging van Kalfsvleesproducenten. De samenstelling van de nieuwe kalvermelk was uiteraard geheim, maar kon op laboratoria eenvoudig worden ontrafeld. Het leek wel of plotseling iedereen dat nieuwe product ging maken, volgens het Productschap Diervoeders waren er in 1964 al 85 producenten.
De nieuwe kalverhouderijen ontstonden vooral op de arme zandgronden. Het was voor die gebieden een zegen, de boerenbedrijven konden daar wel een nieuwe economische impuls gebruiken en bovendien was de kalvermest zeer welkom als bodemverbeteraar. Zelfs bleek kunstmelk beter voor de kalveren dan koemelk in de streken waar koemelk ijzerarm was, zoals op de Veluwe en rond Baarle-Nassau. Aan kunstmelk konden immers alle benodigde mineralen in de juiste doseringen worden toegevoegd. In het begin van de jaren zestig legden steeds meer boeren zich op het mesten van kalveren toe en ook het aantal plaatsen per boer groeide. De meeste kalvermelkproducenten hadden zich inmiddels al op de Veluwe gevestigd. Met het succes ontstond een ongebreidelde groei, het liep allemaal al snel uit de hand. Omdat de vraag naar nuchtere kalveren was gestegen, steeg ook hun prijs. Ook de voerkosten stegen. Anderzijds zorgde het grote aanbod van slachtkalveren voor lagere opbrengstprijzen. De groeistuipen gingen met schandalen gepaard. Paratyfus, gebruik van hormonen, zelfs een kwikschandaal in 1961 waarbij de exportlanden hun grenzen sloten, het deed de reputatie van de nieuwe sector en haar producten geen goed. Dan waren er ook nog de sterk fluctuerende marktprijzen die speculaties in de hand werkten. Was de prijs laag dan hielden de kalverhouders hun dieren achter, zodat de aanvoer bij de slachthuizen werd verstoord. De ene keer konden die hun klanten niet beleveren, de andere keer was het aanbod te groot. Ook haakten diverse kalverhouders af omdat ze de risico's te groot vonden. Op dit moment begon het ketendenken. Met name Jan van Drie en Denkavits directeur Ernst Pesch zagen de grote gevaren op zich af komen, zij stelden een garantieprijs in voor kalveren van 16 weken oud en 140 kilo. Vervolgens bepaalden zij zelf wanneer het kalf slachtrijp was. Daarmee creëerden zij voor de zelfstandige mesters enige stabiliteit. Het was de voorloper van een veel grotere maatregel. De kalvermelkfabrikanten, kalverslachterijen en handelaren hadden zodanig veel in de nieuwe sector geïnvesteerd dat grotere beslissingen zich opdrongen. Ze besloten om het ondernemersrisico van de mesters over te nemen. De zelfstandige kalverhouders werden contractmesters en kregen voortaan een vaste beloning voor hun investeringen en werk. De fabrikanten gingen het nuchtere kalf, de voeding en de begeleiding regelen en haalden de gemeste kalveren weer op. Het wil ook zeggen dat de fabrikanten de winst opstreken. Dat bleek slechts theorie, de prijzen voor nuchtere kalveren stegen naar nooit geziene hoogten en bovendien stierf aan het einde van de jaren zeventig bijna een kwart van alle opgezette kalveren. In plaats van winst kwam er verlies. Dat had dan weer tot gevolg dat sommige fabrikanten zich uit de sector terugtrokken en sommige anderen een deel van hun verlies bij de contractmesters gingen halen. Zie hier waarom in 1980 de VvVK, de Verenigde Kalvermesters, werd opgericht. Inmiddels daalde de reputatie van kalfsvlees zienderogen, althans in Nederland.

 

Achteraf is het altijd makkelijk om voorspellingen te doen. In de begintijd was de kalversector doorspekt van schandalen. Maar wie hield zich in 1960 met het milieu, voedselveiligheid en diervriendelijkheid bezig? Niemand. De naoorlogse wereld was slechts met één factor begaan: nooit meer honger. Toen de kalverhouders in de begintijd nog ondernemersrisico liepen en de prijzen onder druk kwamen, zullen er ongetwijfeld lieden met een koffertje hormonen langs de deuren zijn gegaan. Wie zou op dat moment hebben gedacht dat het grote publiek de groeibevorderaars niet zou pikken? En wie zou eraan hebben gedacht dat diervriendelijkheid zo'n grote rol zou gaan spelen? En het milieu? De maatschappij veranderde aan het einde van de jaren zeventig razend snel. De dingen die vroeger zo gewoon waren, bleken dat plotseling niet meer. De kalversector moest nog leren om naar de consument te luisteren, het was een groeiproces op zich.
Inzake het milieu liep Nederland in Europa voorop, op dat punt was relatief weinig aan te merken. Maar kijken we naar de diervriendelijkheid dan moeten we constateren dat vroeger daar niemand heel erg mee bezig was. Een kalf stond in een nauwe box want dat was bevorderlijk voor de blanke vleeskwaliteit. Maatschappelijke organisaties als de Dierenbescherming gingen zich roeren en het begrip "kistkalf" dook op. Toen die organisaties eisten dat kalveren in groepen op stro werden gehouden, moest de sector glimlachen. Volgens iedereen die er verstand van had, was dat immers volslagen onmogelijk. De Britse regering was snel met de maatregel om de kalverhouderij in boxen te verbieden, Engelse boeren mochten voortaan kiezen tussen groepshuisvesting en een knuppelpremie. Dit betekende het onmiddellijke einde van de Britse sector. Meteen kwamen er 180.000 nuchtere kalveren naar Nederland toe, waarna Engelse dierenrechtenorganisaties de havens blokkeerden. Nederland was nog niet zo ver. Toen in 1995 de voorzitter van het Nederlandse Productschap voor Vee en Vlees Rob Taselaar door de Volkskrant werd geïnterviewd, snapte hij die rare Engelsen niet. "De Nederlandse kalveren hebben het zo slecht nog niet", zei hij, "de maten van de kalverboxen zijn onlangs nog vergroot." Op datzelfde moment waren de hormonen verdwenen, maar telkens doken er andere groeibevorderende middelen op. Het is zoals met wielrennen: Als er in het peloton verboden middelen worden gebruikt, krijgen sommige renners een voorsprong en degenen die clean blijven, verliezen hun baan. Het is een ongelijke strijd die door de slechten gewonnen wordt. Ondanks alle controles speelt doping kennelijk nog steeds een grote rol in het wielerpeloton. Maar stel je eens voor dat de renners en ploegleiders een eigen controlesysteem zouden opzetten om de toekomst van hun sport veilig te stellen, met alle doping zou het meteen gedaan zijn. Zie in dit licht de maatregel die de kalversector in samenwerking met de Nederlandse overheid in 1990 zelf nam met de oprichting van de SKV, de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector. De SKV is een waakhond die namens de sector controles uitvoert en monsters neemt op allerlei plaatsen. Deelname aan de SKV is vrijwillig. Omdat de sector weet hoe belangrijk het productimago is, sloot nagenoeg iedereen (meer dan 95%) zich hierbij aan. Door zich aan te sluiten, accepteren de deelnemers dat op alle tijdstippen en plaatsen controles kunnen worden uitgevoerd. Ook België heeft een vergelijkbaar systeem en heet BCV (Belgisch Controlesysteem voor Vleeskalveren). Ook in België is eveneens vrijwel iedereen aangesloten, het logo is een groen klavertje vier.

  • Deze website gebruikt cookies
  • Deze melding verbergen